een der grootste generaals van de Fransche republiek, geb. 11 Aug. 1761 te Morlaix, waar zijn vader advocaat was, had insgelijks de rechten gestudeerd, toen hij 1792 aan het hoofd geplaatst werd van een bataillon vrijwilligers; 1793 was hij reeds brigade-generaal, 1794 divisiegeneraal. Onder Pichegru kommandeerde hij toen het Noorderleger, waarvan hij reeds spoedig opperbevelhebber werd.
Vervolgens aan het hoofd van de Rijn-en-Moezel-armee geplaatst (1796), deed hij tweemaal op meesterlijke wijze den overtocht over den Rijn, en versloeg aartshertog Karel, die dus genoodzaakt werd terug te trekken naar den Donau; doch nu reeds spoedig stuitende op eenen veel te overmachligen vijand, bewerkstelligde M. dien meesterlijken terugtocht, die alleen en op zich zelven voldoende zou wezen om zijnen naam te vereeuwigen. Niettemin werd hij nu, verdacht van met Pichegru in verstandhouding te staan, doorbet Directoire op krenkende wijze van zijn kommando ontheven ; doch reeds in 1798 benoemd tot inspectenrgeneraal, werd hij 1799 aan het hoofd geplaatst van de armee in Italië, waar hij de zaken in eenen hachlijken toestand vond, en zich bijna uitsluitend moest bepalen tot eene verdedigende houding, in stede van aanvallenderwijze te kunnen handelen. Bij Novi redde hij de fransche armee, na den dood van Joubert. In 1800 opnieuw tot opperbevelhebber van het Rijnleger benoemd, behaalde hij verscheidene overwinningen op de Oostenrijkers, drong generaal Kray terug tot over den Donau, bevocht daar nog de beslissende overwinning bij Hochstedt, en teekende 15 Juli de wapenschorsing van Parsdorf. Na de hervatting van de vijandelijkheden behaalde hij de schitterende overwinning bij Hohenlinden, en rukte op Weenen aan, dat spoedig in zijne macht zou geweest zijn, ware niet 25 Dec. met aartshertog Karel de wapenstilstand van Steyer tot stand gekomen, die gevolgd werd door den vrede van Luneville (1801). Intusschen begon de Eerste consul (Bonaparte), in M. eene grootheid te voorzien, die hem vroeg oflaat gevaarlijk konde worden; en M. van zijnen kant begon meer en meer misnoegd te worden over Bonaparte, zoodat hij tegen hem betrekkingen aanknoopte met Pichegru en met George Cadoudal. Doch 15 Fcbr. 1804 werd M. deswege in hechtenis genomen, en na een allerbelangrijkst proces veroordeeld tot 2 jaren gevangenisstraf, welk vonnis gewijzigd werd in verbanning naar de Vereenigde Staten van NoordAmerika, waar M. zich in 1805 ging vestigen te Moresville bij Trenton in Nieuw-Jersey. Hier ontving M. schitterende aanbiedingen van den keizer van Rusland, welke aan M. de gelegenheid openden om zich op Napoleon te wreken. Hij kwam 1813 naar Europa, begaf zich naar Praag, beraamde daar met keizer Alexander het plan tot den veldtocht, en in de uniform van russisch generaal vergezelde hij zijnen nieuwen meester naar het hoofdkwartier der Geallieerden te Dresden. Doch nauwlijks was hij hier aangekomen, of, aan de zijde van Alexander, werd hij op de hoogte bij Räcknitz door een franschen kanonkogel getroffen, die hem de beide beenen afschoot (26 Aug. 1813), ten gevolge waarvan hij eenige dagen later (2 Sept.) te Laun overleed. Zijne voeten werden op de hoogte bij Räcknitz begraven, waar 1814 door den russischen prins Repnin een gedenkteeken ter eere van M. opgericht werd ; M.’s lijk werd bijgezet te Petersburg ; en Lodewijk XV1I1 liet in 1819 te Parijs een monument ter gedachtenis van M. oprichten.