de vriend, medestrijder en medelijder vau Jan Huss, uit het geslacht vou Faulfisch, geb. te Praag, sedert 1349 meester der vrije kunsten en baccalaureus der theologie, sloot zich aan den strijd van Huss aan tegen de hiërarchie en de zedeloosheid der geestelijken ; hij ging daarbij te werk met eenen ijver, die onvermijdelijk aanstoot geven moest: de reliquien trapte hij aan stukken, de pauselijke atlaatbrieven 1411 verbrandde hij, enz. Zich gereed makende om zijnen als ketter in hechtenis genomen vriend Huss te Constans te gaan verdedigen, werd hij in April 1415 te Hirschau gevangen genomen, en zelf insgelijks naar den kerker te Constaus overgebracht.
Door het herroepen 23 Sept. 1415 van zijne als ketterijén veroordeelde meeningen op vrije voeten gekomen, trok hij echter reeds 26 Mei 1416 die herroeping in, waarop hij vier dagen later (30 Mei) levend verbrand werd.