beroemd schotsch geslacht, naar men wil gesproten uit de jongste linie der engelsche familie Leicester. Men vindt gewag gemaakt van een edelman met name Gilbert Hamilton, die, in een tweegevecht een anderen engelschen edelman gedood hebbende, in 1272 de wijk nam naar Schotland, waar hij welwillend werd ontvangen door den koning, die hem het domein van Cadyow schonk, welke naam van dat oogenblik ai' veranderd werd in Hamilton.
Deze(Gilbert) werd dus de stamheer van een geslacht, dat weldra in hoog aanzien kwam, en eerst (1503) begiftigd werd met den titel van graven van Arran, en daarna (1643) met dien van hertogen van Hamilton.
(James), eerste graaf van Arran, verleende aan koning Jacobus een machtigen steun tegen de eerzuchtige plannen van Douglas, en werd daarvoor met eerbewijzen en gunsten overladen. In 1474 huwde hij des konings dochter Maria, en werd 1503 tot graaf van Arran verheven, welke titel later erfelijk in zijne familie is overgegaan, steeds op den oudsten zoon.
(James), tweede graaf van Arran, werd 1542 door bet schotsche parlement benoemd tot vermoedeiijken troon-opvolger en regent gedurende de minderjarigheid van Maria Stuart; daar hij echter de Hervorming begunstigde en verscheidene politieke misslagen beging, ondervond hij zooveel tegenkanting, dat hij het regentschap nederiegde 1551; daardoor kwam de macht in handen van de koningin-weduwe Maria van Lotharingen, eene zuster van den hertog van Guise, door wiens voorspraak H. alsnu van den franschen koning Hendrik 11 den titel ontving van Chatelheranlt met eene jaarwedde van 12,000 livres. In de oorlogen der koningin met den regent Murray (zie dat art.) hielden de Hamiltons steeds de zijde van Maria Stuart; doch toen deze bij Langside de nederlaag had geleden (1568) en naar Engeland gevlucht was, had de familie H. vele vervolgingen te verduren, waarvan het gevolg werd, dat een hunner (James H. van Bothwelhaugh) wraak nam 1570 en den regent vermoordde. Ook de hertog van Chatelherault, verbitterd over het ter dood brengen 1571 van zijnen broeder (John. H., aartsbisschop van St.-Andrews), stelde zich weder aan het hoofd van zijne partij, en versloeg den regent Lennox, die nu 1572 werd opgevolgd door zijnen neef Morton. Deze H. stierf in Frankrijk 1576.
(James, eerste hertog van), geb. 1606, richtte op eigene kosten een engelsch korps op, waarmede hij koning Gustaaf-Adolf ging helpen in den 30-j. oorlog; kort na den slag bij Leipzig keerde hij terug naar Engeland, was een der trouwste aanhangers van Karel I, door wien hij 1643 tot hertog van H. werd verheven. Met zijne gematigd protestantsche begrippen trachtte H. de belangen der godsdienst met die van het koningschap te verzoenen; in dit zijn pogen moest hij echter het onderspit delven voor den onverzettelijken Monlrose, die het volledig herstel wilde van den ouden staat van zaken. Dien ten gevolge werd H. in hechtenis genomen 1645, doch reeds spoedig weder in vrijheid gesteld. In plaats van zich over de ondervondene vernedering te willen wreken, wierf hij in allerijl eene armee aan van 20,000 man, waarmede hij de zaak van het koningschap ging verdedigen; doch hij werd door Cromwell verslagen, te Preston gevangen genomen, en moest 9 Maart 1649, eenige dagen na Karel 1, het schavot beklimmen
(James, graaf van Arran), een afstammeling van den vorige, tot peer verheven 1711, nam weder den titel aan van Hertog van H., die door Cromwell 1649 was afgeschaft. Hij stierf 1730.
(sir William), een neef van den vorige, geb. 1730, gest. 6 April 1803, was van 1764 tot 1800 engelsch gezant te Napels, en bevorderde krachtig de opgravingen in Herculanum en Pompeji. Van zijne vele geschriften verdienen vooral melding: Observations on mount Vesuvius (Londen 1772) en de Campi Phlegrtei (Londen 1776—79); zie ook HAMILTON (lady Emma).