drie koninginnen van Engeland, ofschoon twee eigenlijk dien titel niet hebben gedragen, namelijk:
1) Elizabeth Woodville, dochter van Riehard Woodville, later verheven tot lord Rivers, was eerst gehuwd met sir John Gray de Groby, een aanhanger van het huis van Lancaster. Wednwe geworden in 1461, na den tweeden slag van St.-Albans, waarin haar echtgenoot sneuvelde, kwam E. hare bezittingen terug verzoeken aan Edunrd IV, met wiens troonsbeklimming de partij van York had gezegevierd. De koning vond zooveel behagen in E., dat hij 1464 met haar in het huwelijk trad, hetgeen zeer de misnoegdheid gaande maakte van Warwick, en oorzaak werd, dat de burgeroorlog met nieuwe verwoedheid ontbrandde. Uit het huwelijk van E. met Eduard werden o. a. twee zonen geboren;maar na huns vaders dood (1483) werden de heide jonge prinsen wreedaardig aan hunne moeder ontrukt en om het leven gebracht op last van den hertog van Gloucester (later Riehard III). Eenigen tijd daarna werd de ongelukkige E. beticht eene samenzwering tegen Hendrik VII gesmeed te hebben, op grond waarvan zij werd opgesloten (1486) in een klooster, waar zij stierf.
2) Elizabeth van Engeland, dochter van Eduard IV en van Elizabeth Woodville, geb. 1466, was de laatste telg uit hel huis van York. Zij trad 1486 in den echt met Hendrik VII, uit het huis van Lancaster. Dit huwelijk had ten doel, om een einde te maken aan de twisten der beide geslachten, door beider rechten ineen te doen smelten; en het werd dan ook door geheel Engeland met vreugde begroet. Doch in weerwil van hare vele deugden bezat E. de gaaf niet, om haren gemaal aan zich gehecht te maken; hij beschouwde haar veel meer als eene gevaarlijke mededingster naar het bezit van oppermacht, dan wel als eene dierbare wederhelft, en zij stierf 1502 na een leven, dat slechts eene aaneenschakeling geweest was van verdriet.
3) Koningin Elizabeth, dochter van Hendrik VIII en van Anna Boleyn, geb. 17 Sept. 1553. Haar vader had haar eerst voor een onecht kind en tot regeereu onbevoegd verklaard; doch hij herriep dit al spoedig bij zijn testament, en E. beklom den troon 1558, na den dood van hare stiefzuster Maria,gedurende wier regeering E. als eene bastaard beschouwd, enalsProtestantsche gehaat, in hechtenis genomen en verbannen was, zoodat zij al dien tijd nagenoeg als eene gevangene verblijf-had gehouden op het kasteel Hatfleld. Nauwlijks de teugels van het bewind aauvaard hebbende, begon zij met kracht de Hervorming in te voeren, en deed zich erkennen als hoofd der Kerk. Met doorzichten beleid ontwikkelde zij de stoffelijke welvaart van Engeland, en bracht orde en regel in den staat van 's rijks geldmiddelen; doch zij bezoedelde hare roemrijke regeering door haar barbaarsch gedrag tegen Maria Stuart, koningin van Schotland, die wel is waar de onvoorzigtigheid begaan had den titel van »koningin van Engeland" aan te nemen, doch wier grootste misdaad eigenlijk hierin bestond, dat zij tot de roomsch-katholieke Kerk behoorde, en dat zij met meer vrouwelijke schoonheid was bedeeld, dan E. Door heimelijke kuiperijen liet E. binnenlandsche woelingen verwekken in Schotland ; en na Maria Stuart naar Engeland gelokt te hebben, hield zij haar daar gevangen, liet haar te recht staan onder de beschuldiging dat zij (Maria Stuart) den toeleg had gehad om haar (Elizabeth) van het leven te doen berooven, en zoodoende gelukte het haar het hoofd der ongelukkige Maria Stuart te doen vallen op het schavot (1587). Onder het voorwendsel dezen gerechtelijk volbrachten moord te willen wreken, rustte Filips II,koning van Spanje, eene ontzagwekkende vloot uit tegen Engeland, de zoo bekende Onoverwinnelijke vloot; maar die vloot werd eerst gedeeltelijk vernield door eenen geweldigen storm, en wat er van overbleef werd vervolgens geheel vernietigd door Drake en meer andere engelsche zeehelden (1588). Daarna zond E. hulp aan Hendrik IV, die bezig was zijn rijk te veroveren (1590), zij onderdrukte den door Spanje bewerkten opstand in Ierland (1600), en leende ook herhaaldelijk bijstand aan de Nederlanden in hunnen oorlog tegen Spanje. Door verscheidene vorsten werd E. ten huwelijk gevraagd, en meer dan eens drong zelfs het parlement er op aan, dat het haar behagen mocht eene keus te doen; maar zij verkoos ongehuwd te blijven.Dit nam niet weg, dat zij verscheidene begunstigde minnaars had : gedurende eene lange reeks van jaren was dat lord Dudley, door haar verheven tot eersten minister en tot graaf van Leicester (onder dien naam heeft hij ook in onze geschiedenis eene groote rol gespeeld) ; na zijnen dood (4 Sept. 1588) kooszij zijnen stiefzoon, den jongen graaf Robert van Essex, tot haren bevoorrechten gunsteling, doch deze bewees alweder de waarheid van het spreekwoord, dat het sterke beenen zijn, die de weelde kunnen dragen : zich sterk wanende door de gunsten, die E. hem bewees, werd hij zoo verwaten, dat hij tegen haar in verzet durfde komen, en zelfs een oproer in Londen verwekte, waarvan het gevolg werd, dat hij in rechten betrokken en ter dood veroordeeld werd, en 25 Febr. 1601 zijn vonnis onderging. Doch nauwlijks had E. dit vonnis laten voltrekken, of zij had levendig berouw daarvan, en verviel tot eene zwaarmoedigheid, die haar niet meer verliet. Tot haren opvolger koos zij den zoon van Maria Stuart, die als Jacobus VI koning van Schotland was (als koning van Engeland werd hij Jacobus l), en reeds kort daarna stierf zij 24 Maart 1603. Slechts zelden riep E. het parlement bijeen;zij regeerde bijna alsdespoot; maar zij voerde het bewind met zooveel bekwaamheid en geestkracht en fierheid, dat de lafhartige zucht om in vrede te leven van haren opvolger aanleiding gaf tot dit latijnsche vers : REX erat Elisabeth, nunc est REGINA Jacobus, d. i., Elizabeth was koning, nu is Jacobus koningin.