Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Ela (bijbel)

betekenis & definitie

verscheidene personen in het O. T.:

1) een vorst in Edom (Gen. 36 ; 41; I Chron. 1 : 52).
2) de vader van een der bestelmeeslers van koning Salomon (I Kon. 4 : 18).
3) koning van Israël, zoon van Baéza (zie dat art.) beklom den troon anno 919 v. Chr., en werd het volgende jaar vermoord door Zimri, een zijner veldoversten (f Kon. 16 : 6, 8,15,14).
4) de vader van Hosea, welke usurpator zijnen koning Pekha vermoordde, en toen zelf den troon beklom (II Kon. 15 : 30; 17 : 1; 18: 1, 9).
5) een der zonen van Kaleb (I Chron. 4 : 15).
6) een uit den stam Benjamin (I Chron. 9 : 8).

< >