of Christiern, naam van verscheidene deensche koningen: t. w.:
I, volgde 1448 Cbristoph van Beijeren op den deeuschen troon, en deed zich 1449 ook als koning van Noorwegen verkiezen, en 1456 zelfs als kouing van Zweden; in dit laatste land was hij echter slechts koning in naam, zonder eene schaduw van gezag, en 1463 werd hij voor goed uit Zweden verdreven door Karel Canutson; hij stierf in Denemarken 1483.
II, bijgenaamd de Wreedaard of de Slechte, zoon van koning Jan, volgde zijnen vader op den deenschen troon 1513, en deed zich 1524 kroonen als koning van Zweden. Door zijne wreedheden verafschuwd, zag hij de Zweden in opstand komen onder Gustaaf Wasa ; om de zelfde reden kwam ook Jutland tegen hem in opstand, en C. nam in allerijl de vlugt (1523) naar de Nederlanden, zoodat hij ook ophield over Denemarken koning te zijn. Eene poging 1531, om zich weder van het gezag meester te maken in Noorwegen, mislukte; zijne krijgsmagt werd 1532 bij Aggerhuus verslagen en hij zelf gevankelijk naar Sonderburg gebragt. Na 12jaren daar gevangen te hebben gezeten, deed hij formeel afstand van alle aanspraken op den troon, waarop Christiaan III hem op vrije voeten stelde, en hem met het leen Kallundborg begiftigde, waar bij 20 Jan. 1559 stierf.
III, koning van 1539 tot 1559, zoon en opvolger van Frederik I, werd eerst erkend na een Moedigen oorlog, voerde het luthersche geloof in Denemarken in, beschermde kunsten en wetenschappen, en bragt zijn rijk tot een hoogen trap van bloei.
IV, geb. 1577, zoon van Frederik II, wiens opvolger hij werd als koning van Denemarken en Noorwegen (in 1588 onder een regentschap en 1593 zelfstandig), streed 1610—13 met tamelijk veel krijgsgeluk tegen Zweden, was echter minder voorspoedig als aanvoerder der Protestanten in den Dertigjarigen oorlog; hij werd bij Lutter geslagen door Tilly, en teekende 1626 een vernederenden vrede le Lubeck. Niettemin behield hij zijnen roem als uitstekend veldheer; hij was een wijs en goed koning, en deed veel voor de zeemagt, den handel, de financiën, de wetgeving, de wetenschap, en stichtte verscheidene steden. Door de Zweden aangevallen, stak hij 1643 zelf met de vloot in zee, en versloeg den overmagtigen vijand. Hij stierf 28 Febr. 1648.
V, kleinzoon van C. IV, geb. 1646, gest. 1699, volgde 1670 zijn vader Frederik III op den deenschen troon; 1673 sloot hij een verbond met de Nederlanden tegen Lodewijk XIV, en verklaarde den oorlog aan Zweden, aan welk rijk hij Pommeren ontnam, hetwelk echter bij den vrede van 1679 werd teruggegeven. Te midden van de woelingen van den oorlog gaf hij aan Denemarken een wetboek, dat er tot in onze eeuw van kracht is gebleven.
VI, geb. 1699, gest. 1746, volgde 1730 zijn vader Frederik IV op. Onder de regering van dezen C. genoot Denemarken eene volmaakte rust. Kopenhagen, in 1728 gedeeltelijk vernield door een feilen brand, werd veel prachtiger dan te voren weder opgebouwd.
VII geb. 29 Jan. 1749, volgde 1766 zijnen vader Frederik V op, en trouwde m het zelfde jaar Carolina Mathilda, de zuster van George III van Engeland. Door de bekrompenheid zijner geestvermogens werd hij een blind werktuig van zijnen lijfarts Struensee, wien het weldra gelukte graaf Bernstorff van den ministeriélen zetel te verdringen; maar Struensee was nog geen twee jaren minister, toen hij, beschuldigd van ongeoorloofden omgang met de jonge koningin, in ongenade viel en ter dood werd gebragt. Al de magt kwam nu in handen der koningin-moeder Julia Maria van Brunswijk, die regentes werd, en Bernstorff werd weder minister. Het einde der regering van C. VII was zeer ongelukkig; 1807 werd Kopenhagen gebombardeerd en vermeeslerd door de Engelschen, en C. werd in veiligheid gebragt naar Rendsburg in Holstein, waar hij 13 Maart 1808 stierf, na de laatste jaren zijns levens volslagen kindsch te zijn geweest.
VIII, geb. 18 Sept. 1786, zoon van erfprins Frederik van Denemarken, den stiefbroeder van C. VII, trad 1806 in den echt met prinses Charlotte van MecklenburgSchwerin; en, na 1812 wettig van haar te zijn gescheiden, trouwde hij Carolina Amalia van Holstein uit het huis Augustenburg. Hij was sedert 1813 stadhouder van Noorwegen, toen tot den afstand van hetzelve aan Zweden werd besloten. Om daartegen op te komen riep hij eenen rijksdag bijeen te Eidsholm, nam daar de ingediende grondwet aan, en werd 19 Mei 1814 als korting van Noorwegen uitgeroepen. Nergens steun vindende, sloot hij echter 14 Aug. een wapenstilstand met Zweden, deed 10 Oct. afstand van den noorweegschen troon, en stak naar Denemarken over, waar hij een beschermer van kunsten en wetenschappen werd. Den deenschen troon beklom hij 3 Dec. 1839. Zijn »Open brief” van 8 Julij 1846 was de aanvang van de beroeringen ter zake van de hertogdommen Sleeswijk en Holstein, te midden van welke verwarring hij 20 Jan. 1848 stierf.
IX uit het geslacht Sleeswijk-HolsteinSonderburg-Glucksburg, geb. 8 April 1818, beklom den troon 16 Nov. 1863 krachtens de wet van 31 Julij 1853, waarbij de troon-opvolging is geregeld; al spoedig zag hij zich door Pruisen en Oostenrijk berooven van het grootste gedeelte van zijn grondgebied. Zie DENEMARKEN.