vijf koningen van Polen droegen dezen naam:
I, bijgenaamd de Vreedzame, zoon van Miëcislaus II, volgde 1037 zijnen vader op, onder het regentschap van zijne moeder Rixa. Toen zijne onderdanen in opstand kwamen, nam bij de wijk naar Frankrijk, en werd diaken in de orde van Cluny. In 1042, toen zijn land verscheurd werd door binnenlandsche twisten, verkregen de Polen van paus Benedictus IX, dat hun koning weder den troon beklimmen en in het huwelijk treden mogt. In Polen teruggekeerd, trouwde C. eene dochter van den russischen grootvorst Jaroslaw, en regeerde met wijsheid tot aan zijn dood (1058).
II, bijgen, de Regtvaardige,zoon van Boleslas III, geb. 1138, gest. 1194, werd 1177 tot koning gekozen in plaats van zijnen broeder Miecislaus III, die door zijne onderdanen afgezet was. C. II maakte zich bemind bij zijn volk en geacht bij zijne naburen.
III, bijgen. de Groote, geb. 1309, gest. 1370, werd 1333 de opvolger van zijnen vader Wladislaus Loketek, overwon den koning van Bohemen, en veroverde een gedeelte van Rusland. Deze koning hervormde de poolsche wetgeving, stichtte hospitalen en hoogescholen. Op de begeerte van eene Jodin, met name Esther, die hij beminde, verleende hij aan de Joden voorregten, welke ze tegenwoordig nog genieten. Met hem eindigde de dynastie Piast, die gedurende 500 jaren over Polen geregeerd had.
IV, zoon van Wladislaus V, was groothertog van Litthauen toen hij tot den troon werd geroepen (1445). Hij ontnam den ridders der Teutonische Orde een gedeelte hunner bezittingen in Pruisen, en beoorloogde met afwisselend krijgsgeluk den koning van Hongarije en de Tartaren. Maar hij was niet bemind bij zijne onderdanen, die verscheidene malen in opstand kwamen; hij had 13 kinderen, en stierf 1492.
V. (Johan), zoon van Sigismond 111, geb. 1609, was Jezuit geweest en kardinaal. Toen hij tot den troon werd geroepen 1648 ontving hij dispensatie om te trouwen met de weduwe van zijnen broeder Wladislaus VII, wiens opvolger hij was. Aanvankelijk niet gelukkig in den oorlog met Karel Gustaaf (X) koning van Zweden, sloeg hij hem later terug, en sloot 1660 het verdrag van Oliva. Weinig tijds daarna overwonnen zijne troepen, aangevoerd door Sobieski, de Tartaren. Toen hij echter 1667 zijne vrouw verloren had, deed hij afstand van den troon, en ging naar Frankrijk in het klooster St.-Germain-des-Prés; van dit klooster en van St.-Martin-de-Nevers werd hij abt, en stierf 1672.