Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Carië

betekenis & definitie

lat. Caria, thans het livah Mentesj, oude landstreek van Klein-Aziê, in den zuidwesthoek van het schiereiland, grensde ten W. aan de Egeische Zee, ten N. aan Lydië, ten Z.

W. aan de Middelt. Zee, ten Z. O. aan Lycië. Voornaamste steden van C. waren Halicarnassus, Milete, Cnidus, Caunus, Alinda, enz. Onderhoorig aan C. waren de eil. Cos, Rhodus en verscheidene andere. Reeds vroeg werden in C. phenicische volkplantingen gesticht,die zich weldra ontwikkelden tot belangrijke zeemogendheden. Daarop volgden de koloniën der Grieken, zoo ionische als dorische. Cyrus verovet de geheel C., met uitzondering van eenige zeesteden, die later onder het gezag of onder het protectoraat kwamen van Perzié. Slechts in naam werd C. onderworpen door Alexander; en na diens dood behoorde het achtereenvolgend aan Cassander, aan hetkoningrijk Azië enSyrië van Antigonus, aan het koningrijk Thracië en Azië vóór Lysimachus, aan hel gemeenebest Rhodus, en eindelijk aan de Romeinen. De Cariërs hadden geen de minste overeenkomst met de Grieken, die hen (ten tijde van Homerus) behandelden als een onbeschaafd volk, en die de woorden »Cariër” en •slaaf” beschouwden als synoniemen.

< >