vijf koningen van Jeruzalem droegen dezen naam, t. w. :
I, broeder van Godfried van Bouillon, en anno 1100 diens opvolger, was 1093 ter kruisvaart getogen, en had zich 1097 voor eigen rekening meester gemaakt van het graafschap Edessa. Zijne regering kenmerkte zich door een aanhoudend oorlogen tegen de Sarracenen, hij maakte zich meester van de steden Tripoli, Ptolemais, Sidon.Berytus, enz., en stond gereed om Tyrus te gaan belegeren, toen de dood hem overviel in 1118.
II, neef van den vorige, en diens opvolger eerst (1100) als graaf van Edessa, toen (1118) als koning van Jeruzalem. Na eenige voordeelen behaald te hebben op de Turken, werd hij door hen gevangengenomen (1124), en eerst veel later verlost door Josselin de Courtenay, graaf van Edessa; in 1131 stierf B. II, na den troon te hebben afgestaan aan zijnen schoonzoon Foulques, graaf van Anjou.
III, zoon van Foulques, regeerde van 1144 tot 1162, verloor Edessa, en verzocht een nieuwen kruistogt, die onder de leiding van Lodewijk VII en Koenraad III ondernomen werd, doch zoo goed als te vergeefs was; B. III werd opgevold door Amaury of Amalric.
IV, zoon van Amalric, was nog minderjarig toen hij bij zijns vaders dood (1174) den troon moest beklimmen. Doch deze B. vol ligchaamsgebreken zijnde en aan melaatschheid lijdende, was het regeringsbeleid door hem toevertrouwd, eerst aan Guy de Lusignan,daarna aan Raymond III graaf van Tripoli, en 1185 deed hij afstand van den troon ten behoeve van zijn neef, die hem opvolgde als B. V.
Deze B. V was een zoon van Willem van Montferrat en van Sybilla, de zuster van B. IV ; na 7 maanden slechts in naam geregeerd te hebben, stierf B. V, naar men wil vergeven door zijne moeder, die de kroon wilde overbrengen op Guy de Lusignan, met wien zij na den dood van haren eersten man hertrouwd was. Doch binnen het jaar daarna viel Jeruzalem in de magt van Saladijn.