naam van vier hongaarsche koningen uit de dynastie van Arpad:
I (1061—63), regelde het maal- en gewigtstelselenhet muntwezen,voerde den hong. rijksdag in, en gaf zooveel steun aan het Christendom, dat het Heidendom geacht kan worden onder zijne regering voor goed te zijn gefnuikt.
II, bijgenaamd de Blinde, daar zijn oom, koning Carloman, hem toen hij nog jong was van het gezigt had laten berooven, kwam op den troon 1131 na den dood van zijnen neef Stephanus H; deze B. verslaafde zich aan den wijn, en stierf dien ten gevolge aan waterzucht 1141.
III volgde 1173 zijn vader Stephanus III op, en onderscheidde zich door braafheid en regtvaardigheid; doordien hij in Constantinopel was opgevoed, had hij van daar de byzantijnsche beschaving en zeden medegebragt; hij bragt zijn land in gevaar door zijne afhankelijkheid van den griekschen keizer Emmanuel. Hij was getrouwd met eene zuster van Frankrijks koningFilips August; hij stierf 1196.
IV, zoon van Andreas II, volgde dezen op (1235); hij begon met de magt van den adel te kortwieken, en versloeg den oostenrijkschen hertog Frederik II, die ter bescherming van de belangen des adels was opgetreden. Toen de Mongolen hem 1241 uit zijn land verdreven, zag hij zich genoodzaakt eene wijkplaats le'zoeken bij dien zelfden hertog Frederik II, die hem van al zijne schatten beroofde eerhij hem eene wijkplaats verleende in Dalmatië. In 1242 verlieten de Mongolen Hongarije weder,en 1244 werd B.opzijnentroon hersteld door de ridders van Rhodus. Hij nam nu zulke wijze maatregelen, dat ziju laad zich spoedig herstelde, en dal hij reeds 1246 in staat was zich op Frederik II te wreken niet alleen, maar zelfs in 1262 een nieuwen inval der Mongolen met kracht af te slaan. Hij had het verdriet, dat zijn eigenzoon tegen hem in opstand kwam, eer hij 1270 stierf.