geb. 1775 te Ribadesella in Asturié, werd in Madrid bij het secretariaat der Intcrprelacion de lenguas aangesteld; 1812 tot 1819 was hij lid der Cortes en stelde het rapport op over de constitutie. Zijn redenaarstalent verschafte hem de bijnamen van »de goddelijke” en »de spaansche Tullius".
Na den terugkeer van Ferdinand VII (1814) werd hij in hechtenis genomen en voor tien jaren naar Ceuta, later naar Alcudia gezonden. De revolutie van 1820 bragt hem de vrijheid weder, en gaf hem de portefeuille van binnenlandsche zaken, die hij echter spoedig weder nederlegde. Ofschoon zich niet bij de uitersten aansluitende was hij 1823 genoodzaakt naar Engeland tevlugten, van waar hij 1832 naar Spanje terugkeerdc. Onder het Estuto-real was hij herhaaldelijk president en vice-president der procuradoren-kamer, en werd 1841 voogd over koningin Izabella; deze waardigheid legde hij 1843 neder, en stierf 23 Maart 1844.