geb. 1 Jan. 1684 te Utrecht, opvolger van Rurmann ais hoogleeraar der geschiedenis en welsprekendheid aldaar, gest. 16 Maart 1748, maakte zich vooral verdienstelijk door zijne geleerde commentariën op romeinschc klassieken, o. a. Silius Italicus (Utr. 1717), Titus Livius (7 dln.
Amst. 1756—46; nieuwe editie 15 dln. Stutgart 1820—28).