geb. 1786, deed in zijne jeugd vele reizen, zonder zich echter buiten het gebied der Musuimannen te begeven; 7 maal bezocht hij Mekka. Opgenomen in de Orde der ulemaas,klom hij daarin op van graad tot graad, en stond 1846als sheik-ul-islam aan het hoofd der Orde.
In weerwil A. dus gewapend was met het regt om het félva te geven of te weigeren, d. i. de bekrachtiging, zonder welke geen besluit van den sultan uitvoerbaar is, verzette hij zich nooit tegen de maatregelen van vooruitgang; niettemin was hij op sommige punten met de dweepzucht en den geest van orthodoxie zijner Orde behebt, waarom hij 1854 werd vervangen door Arif-Etfendi. In zijne afzondering wijdt hij zich geheel aan de studie, heeft 4 schrijvers bij zich, die aanhoudend manuscripten overschrijven, en is ontegenzeggelijk de geleerdste man in hedendaagsch Turkije. Zijne bibliotheek telt ruim 12,000 manuscripten; doch bij zijnen dood zullen al die schatten zoo goed als verloren zijn voor de wetenschap, want A. heeft zijne geheele bibliotheek vermaakt aan de stad Mekka.