geb. 7 Maart 1781 te Schilpario in de prov. Bergamo, eerst custos, vervolgens prefect der bibliotheek van het Vaticaan te Rome, en sedert 1838 kardinaal-priestër, gest. 9 Sept. 1854 te Albano, vestigde zijnen letterkundigen naam inzonderheid door de opsporing van vele voor verloren gehoudene schatten der klassieke en kerkelijke litteratuur, die hij iu het licht gaf deels afzonderlijk, deels in de groote verzamelwerken: Scriptorum veteram nova collcctio (10 dln.
Rome 1825—38); Classici autores e Vaticanis codicibusediti (dl. 1—iO, Rome 1828—-38); Spicilegium Romanum (10 dln. Rome 1839—44); Nova Patrum Bibliotheca (dl. 1—6, Rome 1852—53).