Gepubliceerd op 14-06-2022

Slangengift

betekenis & definitie

dat zeer spoedig na den beet der slang een gevoel van verstijving (zelden van heviger pijn), alsmede een donkerblauwe verkleuring, met zwelling van de omgeving der wond, later een gevoel van koude, duizeligheid, benauwdheid, angst, beven, krampen, beneveling van het bewustzijn en collaps veroorzaakt, is een kleurloos of groenachtig geel, eenigszins kleverig vocht, op boomolie gelijkend, zonder reuk, geheel zonder of met een flauwen smaak. Bij den beet van vele tropische slangen ontbreken de plaatselijke verschijnselen, daar de dood te snel, na eenige minuten, volgt.

Het S. bevat minstens twee vergiftige eiwitachtige lichamen (toxalbuminen), waarvan het eene plaatselijk, het andere op verschillende zenuwcentra (vooral van ademhaling en bloedvaten) werkt. Door een verhitting tot 80° gedurende 10 minuten, verliest het S. zijn plaatselijke werking. Het werkt alleen, als het met den bloedstroom in onmiddellijke aanraking gebracht wordt; het door inslikken in de maag geraakte S. is bij de meeste slangen volkomen onschadelijk. De meeste giftslangen zijn trage dieren, die alleen wanneer zij getergd worden, den mensch aanvallen; in tropische landen worden voornamelijk de blootsvoets gaande inboorlingen gebeten, wanneer zij in het donker of in het hooge gras op een giftslang trappen. Ook den geschoeiden Europeaan kunnen zij dan echter, door zich plotseling op te richten, tot zelfs boven de knie bijten. De beet is des te gevaarlijker, naarmate meer gift in de aan de slaapstreek gelegen giftklier aanwezig is; deze voorraad wordt door herhaald bijten uitgeput, en dan slechts langzaam weer aangevuld. De hoeveelheid gift, die bij iederen beet naar buiten treedt is verschillend en bedraagt b.v. bij de ratelslang 0.25 tot 0.3, bij de kruisadder daarentegen slechts 0.03 gram.In tropische landen is het gevaar van vergiftiging door slangebeet (Opbidismus) niet gering, zoo sterven in Engelsch-Indië jaarlijks meer dan 20.000 menschen hieraan. Wie door een giftige slang gebeten wordt, zuige terstond de wond uit (met den mond of, met het oog op het gevaar van kleine wondjes aan de lip, liever door middel van een kopglas) en binde het getroffen lid boven de wond (naar het hart toe) af, om het verspreiden van het gif langs de bloedbaan te verhinderen. Zit de beetwond op een plaats die niet voor afbinding geschikt is, dan moet het uitzuigen des te krachtiger plaats hebben.

Daar slangengif in water oplosbaar is, heeft men bij niet al te diepe beten vrij veel kans, het door voortdurend uitspoelen (met zeer verdunde ammoniak b.v.) van de wond voor het grootste gedeelte te verwijderen. Ook insnijden van de wond kan in zulke gevallen doelmatig zijn, om door het verkrijgen van een sterke bloeding het gif naar buiten te drijven; verder verdient het aanbeveling de wond uit te branden, b.v. met het z.g. gloeiend ijzer.

Als het beste tegengif tegen slangebeet beveelt prof. de Lacerda in Rio de Janeiro dikwijls herhaalde inspuitingen van een 3—5 pCt. oplossing van overmangaanzure kali onder de huid van het gewonde lichaamsdeel aan; ook goudchloride en een 2 pCt. oplossing van chloorkalk kunnen plaatselijk het gift vernietigen; intusschen mag men zich op die inwendige middelen niet verlaten. In lateren tijd is (het eerst door Calmette) een serum bereid tegen slangebeet, dat zoowel voorbehoedend als genezend werkt, en bij zware vergiftiging in een ader moet worden ingespoten. Zijn reeds vergiftigingsverschijnselen ingetreden, dan heeft zich in tropische landen het ruim gebruik van spiritualiën, totdat verschijnselen van dronkenschap optreden, in vele gevallen een zeer goed middel betoond; dit mag echter niet toegepast worden in vereeniging met de inspuiting van serum.

Tot de voorbehoedingsmaatregelen behoort in de eerste plaats het zooveel mogelijk uitroeien der giftslangen. Behalve door haar moeilijk vindbare schuilplaatsen wordt deze uitroeiing nog sterk tegengewerkt door het bijgeloof van vele volken. Zoo vereeren de Hindoe's b.v. de vreeselijke Naja tripudians (Cobra di Capello) en richten daarvoor zelfs tempels op.

De meest gevaarlijke giftslangen zijn in de tropen te zoeken. Men verdeelt de giftslangen (Thanathophidii) in twee groepen, de Vdperidae en de Colubridae, die zoowel door haar bouw, als door de eigenschappen van het gift van elkaar zijn onderscheiden. De eerste hebben o.a. buisvormig doorboorde giftanden, de laatste gegroefde. In Indië, het slangenrijkste land der wereld, zijn de meest gevreesde de brilslang (Cobra di Capello), de aardslang (Bungarus), de keltingadder (Vipera Russelli), de groene boomslang' (Trimeresuris) en sommige in den Indischen Oceaan voorkomende zeeslangen of Hydropbiden, waarvan de Hydrus platurus de meest bekende is.

In Afrika vindt men vooral de Egyptische brilslang (Naja haje of As pis, ook wel slang van Cleopatra of spuwadder genoemd), de zich door sissen aankondigende Viper arietans, enz. Tropisch Amerika is het vaderland der ratelslang (Crotalus adamanteus en korridus), die met een paar hoornachtige ringen aan het staartuiteinde een klepperend geluid maakt, en de Koraalslang (Elaps corallinus). Het vasteland van Australië eindelijk herbergt de doodsadder (Acantopbis antarctica), de tijgerslang (Hoploeepbalus curtus) en de zwarte slang (Pseudechis porphyricus).

In Midden-Europa komt alleen voor de kruisadder (Vipera berus); deze wordt 60 tot 75 c.M. lang en is gekenmerkt door een zigzagvormige zwarte streep, die over den geheelen rug loopt; des winters slaapt zij, kruipt echter van af April op zonnige dagen gaarne uit haar hol om om zich te verwarmen. Komt zij met menschen in aanraking, dan blaast zij zich op en tracht te bijten. Gelukkig behoort zij niet tot de gevaarlijkste; gemiddeld blijft 4/s der door haar gebetenen in het leven. Veel gevaarlijker is de in Zuid-Oostenrijk inheemsche zandadder (Vipera amotydes).

< >