Oorverpleging. Om oorziekten te voorkomen, moet men in de eerste plaats de naburige organen, vooral den neus en de neuskeelholte in gezonden toestand trachten te houden. Herhaalde verkoudheden moeten dus zooveel mogelijk vermeden worden door doelmatige harding (zie aldaar) van het lichaam.
De ademhaling moet door den neus, dus bij gesloten mond plaats hebben. Het oor moet na het wasschen altijd zorgvuldig afgedroogd worden. Het dragen van oorringen en belletjes is een zeer af te keuren gewoonte, daar de hierbij gemaakte wondjes het uitgangspunt van een infectie kunnen zijn. Het boren met een of ander voorwerp in de uitwendige gehoorgang, b.v. bij jeuk of om het oorsmeer te verwijderen, moet zeer voorzichtig geschieden; betrekkelijk dikwijls komt het voor dat hierbij het trommelvlies doorboord of een ontsteking van de uitwendige gehoorgang opgewekt wordt. Het verwijderen van harde proppen moet dan ook aan den geneesheer worden overgelaten. Bij zwemmen sluite men het oor met watjes af; het op den duur dragen van watjes in het oor is echter af te keuren, daar het een verweekelijking van het oor en ophooping van oorsmeer veroorzaakt.
Vreemde lichamen in het oor late men rustig zitten, tot de geneesheer komt; bij binnendringen van insecten giete men voorloopig lauwwarme olie in het oor. Slaan om de ooren is gevaarlijk, daar hierbij o.a. het trommelvlies kan scheuren. Bij ontstekingstoestanden van het oor moet alles vermeden worden wat congestie veroorzaakt.