Cadaver, een organisme, waaruit het leven is verdwenen. De zeer samengestelde verbindingen, uit welke de organen bestaan, kunnen slechts in stand blijven door de werkzaamheid dier organen zelf, dus door den invloed van het leven.
Zoodra het leven in een organisme is uitgebluscht, worden de grondstoffen, waaruit het is opgebouwd, door niets meer verhinderd om gehoor te geven aan de wetten der scheikunde; zij beginnen bijna onmiddellijk zich uit haar samengestelde verbindingen los te maken en zich te vereenigen tot verbindingen van lager orde. De algemeene uitkomst van dit proces is, dat het geheele organisme zich ontbindt in anorganische stoffen, vaste, vloeibare en gasvormige.Zoodra de dood ingetreden is, neemt de stofomzetting, die nu aan den invloed der bloedbeweging, der ademhaling, van den voedseltoevoer enz. onttrokken is, een andere richting aan, hetgeen zich in allerlei verschijnselen openbaart. Het bloed stolt; de spieren worden stijf; weldra treedt verkleuring en blaasachtige zwelling der huid op, en begint het L. door de ingetreden rotting een hoogst onaangenamen geur te verspreiden. De ontbinding gaat over in rotting, onder invloed van bacteriën, die zich reeds in het lichaam bevonden, of er na den dood binnendringen. Deze rotting (putrefactie) is na een maand ongeveer in den regel afgeloopen. Van de bij dit proces gevormde producten hebben sommige (phenol) antiseptische eigenschappen, en belemmeren daardoor de verdere ontwikkeling der kiemen.
Het intreden der ontbinding kan men vertragen door het L. dadelijk in een koel vertrek te brengen, het dikwijls met carbol- of sublimaatoplossing te besprenkelen en het met ijs af te koelen, het bedekkende laken te drenken in een oplossing van chloorkalk, den doek, die het gezicht bedekt, te bevochtigen met azijn enz. De stoffen, die in het doode lichaam ontstaan, leveren, wanneer zij in wondjes, schrammen, enz., geraken, groot gevaar op voor vergiftiging, daar er zich ziekteverwekkende stoffen in bevinden (zie Lijkengif).