Panaritium, een in verettering overgaande ontsteking van vingers of teenen; de zetel kan oppervlakkig of dieper zijn. De meest oppervlakkige ligt direct onder de huid en zet zich dikwijls voort rondom den nagel (Omloop). Een minder oppervlakkige zit in het onderhuidsch celweefsel en de diepste heeft zijn zetel in de peesscheeden.
De aandoening is des te gevaarlijker, naarmate zij dieper zetelt, daar dan reeds groote verwoesting wordt aangericht, voor het tot een doorbraak naar buiten komt; ook kan de ettering zich naar de handpalm toe voortplanten. Bij F. aan het laatste lid valt de nagel meestal af. In het begin wende men Priesnitz'sche verbanden aan; de incisie (opening met het mes) mag echter niet te lang worden uitgesteld. Een pijnlooze vorm van F. komt voor als Morvan’sche ziekte (zie aldaar).