noemt men een wijze van ademhalen, die daarin bestaat, dat na eenige zeer diepe ademhalingen langzamerhand meer oppervlakkige volgen, waarna een stilstand der ademhaling intreedt; daarna komen oppervlakkige, langzamerhand dieper wordende adembewegingen enz. Dit verschijnsel, dat door de Edinburg’sche geneesheeren Cheyne en Stoke alleen bij vethart werd gevonden, komt ook bij andere hartaandoeningen voor, en eveneens bij ziekelijke afwijkingen in de schedelholte, uraemie, enz.
Hoewel niet bewijzend voor een naderend einde, is het toch een ernstig verschijnsel.