Biddag voor alle gelovigen (2 november) in het vagevuur, d.w.z. voor alle overledenen die, ofschoon reeds door Christus genade verlost, nog een zuivering door boete hebben te ondergaan teneinde tot de onmiddellijke nabijheid van God te worden toegelaten.
Volgens de katholieke geloofsleer, de gedachte van de 'gemeenschap der heiligen', kunnen deze overledenen door het gebed der levenden worden geholpen. Hoewel de katholieke kerk in de vroege Middeleeuwen heeft getracht om de mensen van de kerkhoven te weren teneinde dodenverering tegen te gaan, heeft zij hierin moeten toegeven. Om de vele dodenherdenkingen te bundelen - iedere kloosterorde deed het op zijn eigen manier en tijd - stelde in 998 de Benedictijner abt Odilio van Cluny (Fr.) 2 november vast als algemeen zielenfeest voor alle kloosters die tot Cluny behoorden. De abt van Cluny had in die tijd nog meer gezag dan de paus. In 1009 bekrachtigde paus Johannes XIV dit en stelde 2 november officieel vast als dag van dodenherdenking voor de gehele kerk. Vóór het jaar 1000 is Allerzielendag niet aan te wijzen.
Hoewel het er even op leek dat met de vervlakking in de tweede helft van de twintigste eeuw en de afschaffing van vele uitvaartrituelen ook Allerzielen zou verdwijnen, heeft dit een andere wending genomen. De datum 2 november kwam weer volop in de belangstelling.
In dankbaarheid worden de doden herdacht. Het heeft in de maatschappij hoge waarde gekregen, in het bijzonder door het bezoek van honderden mensen aan kerkhoven, die op deze dag feestelijk met talloze bloemstukken worden uitgedost.