Gepubliceerd op 02-04-2021

Bezigheid

betekenis & definitie

s., be(u)zichheit, oanslach, drokte, besonje, besúnje; bezigheden, hantrekken, pl.; lichte —, pielen (it) gepiel (it), pielderij; geenhebben,

neat to forstriken hawwe; een kleine voor iem. verrichten, een hantaest foar immen dwaen; totgeneigde aard, be(u)zigens.

< >