Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Titre

betekenis & definitie

titel, betiteling; opschrift; hoedanigheid; bewijs; recht, aanspraak; oorkonde, diploma, akte, stuk; aandeelbewijs; gehalte [v. goud]; faux titre, voorhandse (of Franse) titel; titre nominatif, stuk op naam; titre provisoire, recepis; titre au porteur, stuk (aandeel) aan toonder; titre de noblesse, adelbrief; titre de propriété, eigendomsbewijs; titre de rente, inschrijving op het Grootboek; schuldbrief; n'avoir aucun titre à of pour, niet het minste recht hebben op; a titre anecdotique, bij wijze van anecdote; à bon titre, met recht; à ce titre, uit dien hoofde, om die reden; à titre définitif, met vaste aanstelling; à titre de don, als gift; à titre d'héritier, als erfgenaam; à titre d’office, ambtshalve; à juste titre, met recht; à titre onéreux, onder bezwarende voorwaarden; à titre privé, als particulier; à titre provisoire, voorlopig, tijdelijk; à quel titre?, met welk recht?; argent au titre, zilver van ’t voorgeschreven gehalte; infirmière en titre, vaste verpleegster; professeur en titre, gewoon hoogleraar.

< >