I. oplichten, optillen, opheffen, opbeuren, doen rijzen; verzetten [bergen]; opwaaien, opjagen [stof]; opzwepen [de golven]; inpalmen, in de wacht slepen, op de kop tikken; fig. oproerig maken, in beroering brengen; verontwaardigen; gaande maken; in 't harnas jagen; op werpen [vraag]; soulever des protestations, protest uitlokken;
II. se soulever, zich verheffen, zich oprichten; opgezweept worden [v. golven]; in opstand komen, opstaan; zie ook; cœur.