I. terug-, weerkomen, terugkeren; spoken; opbreken, oprispingen veroorzaken; bijkomen, herstellen [v. zieke]; cela me revient trop cher, dat komt mij te duur uit; cele ne me revient pas, dat bevalt mij niet; je ne lui reviens pas, ik val niet bij hem in de smaak; il revient ici, hij komt hier weer; het spookt hier; il ne revient jamais, hij komt nooit terug; fig. hij geeft nooit toe; il me revient que..., ik vermeen, dat...; daar schiet mij te binnen dat...; il me revient ... francs, ik krijg ... frank; que vous en revient-il?, hoeveel krijgt u daarvan?; hoeveel krijgt u daarvoor?; il ne m’en revient rien, ik heb (krijg) er niets van, het levert mij niets op; il y revient des esprits, het spookt er; son nom ne me revient pas, zijn naam wil me niet te binnen schieten; revenir à Dieu, zich bekeren; revenons à nos moutons, om op ons chapiter terug te komen...; faire revenir, doen terugkomen [iemand]; weer bijbrengen [iemand]; (uit de dood) opwekken; weer goed doen worden [iemand]; bruineren [vlees]; revenir à, toekomen, toevallen; revenir à soi, weer bijkomen, tot zich zelf komen, tot bezinning komen; cela revient à dire que..., dat wil dus zoveel zeggen als dat...; cela revient à ... francs, dat komt (te staan) op ... frank; cela m est revenu à l’esprit, dat is me weer te binnen geschoten; revenir à la santé, er weer bovenop komen; en revenir à qc., op iets terugkomen; revenir au bouilli, zich nog eens van de bouilli bedienen; cela revient au même, dat komt op hetzelfde neer; dat is even breed als het lang is; revenir de chasse (de voyage), van de jacht (de reis) terugkomen; être revenu de loin, fig. ver héén geweest zijn [bij ziekte]; revenir d'une maladie, pas een ziekte doorgemaakt hebben; revenir de l’autre monde, fig. één en al verbazing zijn; onnozel staan kijken; revenir de Pontoise, verboerd zijn; revenu de tout, geblaseerd; en revenir, van een ziekte er bovenop komen; ne pas en revenir, er versteld van staan; er maar niet over uit kunnen; j’en reviens toujours là, daar kom ik altijd maar weer op terug, daar blijf ik bij; j’en suis revenu, daar ben ik van teruggekomen; revenir sur ce qu’on avait dit (un sujet), terugkomen op het gezegde (een onderwerp); revenir sur une promesse (une résolution), een belofte (besluit) weer intrekken; revenir sur l’eau, weer boven water komen; fig. weer opduiken; weer op de proppen komen; il n’y a pas à y revenir, daar kan niet meer op teruggekomen worden; n’y revenez pas!, probeer me dat niet weer!; qu’il y revienne!, laat hij dat nog eens proberen!; on revient toujours à ses premières amours, oude liefde roest niet;
II. s'en revenir, terugkomen, terugkeren.