I. weer nemen, pakken; weer op het repertoire brengen; heroveren, hernemen [ook = antwoorden]; overdoen, opnieuw behandelen; hervatten, weer opnemen, weer opvatten, weer beginnen aan (met); terugnemen, terughalen, weer ophalen; weer krijgen; herstellen, stoppen; berispen, aanmerking maken op: wat aan te merken hebben (à op); reprendre le chemin de, terugkeren naar; reprendre son chemin, zijn weg vervolgen; reprendre un chemin, een weg weer inslaan; reprendre femme, hertrouwen; reprendre une femme, een (werk)vrouw weer in dienst nemen; reprendre ses habits d'été, zijn zomerkleren weer aantrekken; reprendre haleine (souffle), weer op adem komen; reprendre la parole, opnieuw het woord nemen; reprendre sa parole, zijn woord terugnemen; reprendre qn. à son service, iemand weer in dienst nemen; quand on m'y reprendra à... voor men mij er weer toe krijgt om...; je vous y reprends!. daar betrap ik je weer!;
II. weer beginnen; weer wortel Bchieten; helen [v. wonden]; opknappen [v. zieken]; weer opleven [v. handel]; weer de hoogte in gaan [v. aandelen]; weer invallen [v. koude]; weer bevriezen;
III. se ..., zich herstellen; weer op zijn verhaal komen; zijn woorden verbeteren; la femme (en elle) s'est reprise, haar vrouwelijkheid heeft weer de overhand gekregen; se reprendre à, weer opvatten; onnieuw of weer beginnen te...; se reprendre à la vie, weer nieuwe levenslust krijgen.