I. régle: liniaal; regel, richtsnoer; regelmaat, orde; voorschrift; régle de conduite, gedragslijn; dans les régles, zoals het behoort, eerlijk; il est de régle que, het is regel dat...; en régle, in orde, in de vereiste vorm, naar de eis, geldig [paspoort]; in de haak; geregeld, formeel [gevecht]; en régle générale, in ’t algemeen; être en régle sur, voldaan hebben aan alle eisen betreffende...; se mettre en régle avec les autorités, aan alle voorschriften van de overheid voldoen; sans régle, zonder regel; ongeregeld.
II. réglé: 1. gelinieerd; 2. ordelijk, geregeld, regelmatig.