Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Prononcer

betekenis & definitie

I. uitspreken; prononcer un arrêt, een vonnis uitspreken (vellen); prononcer un discours, een redevoering houden (afsteken);

II. uitspraak doen;

III. se prononcer, uitgesproken worden; uitspraak doen; zijn bedoeling, zijn gevoelen zeggen (sur over); zich doen gevoelen; se prononcer contre (pour), zich verklaren tegen (voor).

< >