I. persen, uitpersen, -drukken, -knijpen; drukken; dringen, aandringen bij, pressen [ook: tot de zeedienst]; in ’t nauw drijven; bespoedigen, verhaasten; aanzetten, jachten; vervolgen; presser son écriture, dicht in elkaar schrijven; presser le pas, zijn schreden verhaasten, wat aanstappen; presser qn. de questions, iemand met vragen bestormen;
II. dringen, haast hebben; hevig zijn [pijn]; le temps presse, de tijd dringt; cela ne presse pas, rien ne presse, daar is geen haast bij;
III. se presser, zich haasten; zich verdringen (autour de om).