Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Pince, pincé

betekenis & definitie

I. pince: nijptang, (knip)tang, (k)nijper, klemhaak; broekveer [v. fietser]; breekijzer; ’t knijpen; schaar [v. kreeft]; snijtand [v. plantenetend dier]; klauw, voor hoef; spitse vouw; hand; pince monseigneur, breekijzer [v. inbrekers]; pince à sucre, suikertang.

II. pincé: toegeknepen, op elkaar geklemd; stijf; effen, zuinig of strak kijkend; être pincé, ook: het te pakken hebben; verkikkerd zijn.

< >