Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Peur

betekenis & definitie

vrees, angst; bangheid, bevreesdheid, beduchtheid, bezorgdheid; schrik; peur bleue, reuzenangst; avoir peur de, bang zijn voor; avoir peur pour, bezorgd zijn over; j'ai peur qu’il ne vienne, ik ben bang, dat hij komt; n'avoir que la peur, er met de schrik afkomen; faire peur, bang maken; à faire om er bang van te worden; prendre bang worden; de peur de, uit vrees van; de peur que, uit vrees dat; de peur qu'il ne se blessât, uit vrees dat hij zich zou bezeren; par peur de, uit vrees voor.

< >