Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Occuper

betekenis & definitie

I. bezighouden; werk geven; bezetten; in bezit nemen; bewonen; innemen, beslaan, in beslag nemen; bekleden; M. X est occupé, Mijnheer X heeft belet; hij heeft ’t druk, hij is bezig;

II. s’occuper à qc., met iets bezig zijn; zich met iets onledig houden; s’occuper de, zich bezighouden met, doen aan, doende zijn, zich bemoeien met, werk maken van; denken aan; est-ce-qu’on s'occupe de vous?, wordt u (al) geholpen? [in winkel]; (ne) t'occupe pas!, trek er je niks van aan!; dat is jouw zaak niet!

< >