Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Naître

betekenis & definitie

geboren worden; afstammen; aanbreken, beginnen, ontspruiten, uitkomen, ontluiken; opkomen; ontstaan, voortkomen; faire naître, in ’t leven roepen, wekken, doen ontstaan, veroorzaken; cela m'en a fait naître l'idée, dat heeft mij op de gedachte gebracht; zie ook: né.

< >