I. middelmatig; middelbaar; gemiddeld, doorsnee-; middel-; moyen âge, middeleeuwen; moyen terme, 1. middelterm; 2. middelweg; prendre un moyen terme, een middelweg kiezen.
II. middel; middelterm; reden, bewijs, grond; le moyen?, hoe?; le moyen qu’il en fasse autrement, hij kan moeilijk anders; moyens, middelen, fortuin; talenten, aanleg; avoir des moyens, begaafd zijn [met goede hersens]; (tl n'y a) pas moyen de le convaincre, onmogelijk hem te overtuigen; perdre tous ses moyens, de kluts kwijtraken; trouver moyen de..., een middel vinden om; kans zien om; au moyen de, door middel van; c'est au-dessus de mes moyens, dat gaat mijn middelen (krachten) te boven; par le moyen de, door middel van; par quel moyen?, op welke manier, hoe?; par son moyen, door zijn bemiddeling.