Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Jeu

betekenis & definitie

spel; kinderspel, spelletje; speling; gang, werking [v. machine]; stel [roeiriemen]; j register; speelplaats, -terrein, baan; c'est son jeu, dat is zo zijn manier; ce n’est qu'un jeu pour lui, ’t is voor hem maar een spel; jeux innocents, (gezelschapsspelletjes; même jeu, als voren; jeu muet, stom spel, gebarenspel; nouveau jeu, het nieuw(st)e; petits jeux, (gezelschapsspelletjes; vieux jeu, wat ouderwets is, wat afgedaan heeft; jeu d'adresse, behendigheidsspel; jeu de cartes, kaartspel; spel kaarten; jeu d'esprit, geestig woordenspel; des jeux d’eau, (spuitende) waterwerken; jeu de fiches, kaartsysteem; jeu de hasard, hazardspel; un jeu du hasard, een speling van het toeval; jeu(x) de main, jeu(x) de vilain, handen thuis!; jeu de mots, woordspeling; un jeu de la nature, een speling der natuur; jeu de physionomie, mimiek; jeux de scène, stil spel; jeux de société, (gezelschapsspelletjes; ne pas avoir assez de jeu, geen speling genoeg hebben, stroef gaan, klem zijn; avoir du jeu, avoir beau jeu, mooie kaarten hebben; avoir beau jeu (à...), vrij spel hebben (om...); j'aurais eu beau jeu à mentir, ik had hun makkelijk wat kunnen voorliegen; avoir beau jeu avec, gewonnen spel met iemand hebben; ce serait donner beau jeu à..., zó zou men het hem wat al te gemakkelijk maken; faire le jeu de qn., iemand in de kaart spelen, iemand helpen; faire son jeu, inzetten [bij ’t roulettespel]; se faire un jeu de..., er vermaak in scheppen om...; er een spelletje van maken; spotten met....; jouer bon jeu bon argent, eerlijk (spel) spelen; het (ernstig) menen; jouer (y aller de) franc jeu, open kaart spelen; jouer gros jeu, grol spelen; jouer un jeu d'enfer, geweldig spelen; fig. alles op het spel zetten; tenir le jeu de qn., voor iemand spelen, iemands spel even overnemen; à beau jeu beau retour, leer om leer; de ene dienst is de andere waard; mettre au jeu, inzetten, op het spel zetten; mettre qn. dans son jeu, iem. weten te winnen voor zijn zaak; ce n'est pas de jeu, dat is niet zoals het hoort; être à deux de jeu, aan elkaar gewaagd zijn; être en jeu, op het spel staan; mettre en jeu, 1. op het spel zetten; 2. in beweging brengen; er in betrekken, er bij halen; les forces en jeu, de werkende krachten; par jeu, voor de aardigheid; le jeu ne vaut pas la chandelle, ’t sop is de kool niet waard.

< >