Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Intérieur

betekenis & definitie

I. inwendig, innerlijk; van binnen; binnenlands; binnen-;

II. binnenste; inwendige; binnenland; huiselijke kring, interieur; intérieur gauche, sp. linksbinnen (speler); à l’intérieur, (van) binnen; à l’intérieur de, binnen; d’intérieur, huiselijk: ministre de l’intérieur, minister van Binnenlandse Zaken; robe d’intérieur, huisjapon; tableau d’intérieur, binnenhuisje, interieur.

< >