Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Humeur

betekenis & definitie

(lichaams)vocht, sap; karakter, aard; humeur, stemming, luim, slechte luim, ontstemming, gemelijkheid; humeur noire, zwartgalligheid; somberheid; donner de l’humeur à, ontstemmen; prendre de l’humeur, uit zijn humeur raken; avec humeur, ontstemd, wrevelig; être à e bonne humeur, goed geluimd (gestemd, gemutst, gehumeurd) zijn, in zijn humeur zijn, opgeruimd (welgemoed) zijn, in zijn nopjes zijn; de mauvaise humeur, uit z’n humeur; être d’humeur à, er de man naar zijn om; être en humeur de, lust hebben te.

< >