Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Garnir

betekenis & definitie

I. voorzien van het nodige, voorzien, bezetten [zaal], uitrusten [fort], een hiel- of teenstuk zetten in, vullen [beurs], meubelen, stofferen, opvullen, opmaken, garneren, voeren, versieren;

II. se garnir, zich voorzien; bezet (vol) worden; se garnir contre le froid, zich instoppen tegen de koude.

< >