Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Fond

betekenis & definitie

bodem; onderste, diepste, grondsop; binnenste, verborgenste, grond; (bouw)grond; bodemstuk, ondergrond, achtergrond; wezen. aard, kern, inhoud, hoofdzaak, uithoudingsvermogen; verste (achterste) gedeelte; zitting [v. stoel], kruis [v. broek]; un bon fond, een goed gestel; een goede inborst; faire fond sur, afgaan op, staat maken op, zich verlaten op, bouwen op: à fond, grondig; door en door; in de grond; geheel, flink; à doublé fond, met dubbele bodem; aller à fond, zinken; être engagé à fond, er aan vast zitten, zich diep erin hebben gewerkt; pousser à fond, tot ’t uiterste drijven; au (dans le) fond, eigenlijk; in de grond; au fond de, onderin, achterin; op de bodem (van); au fond du bois, in ’t diepst van ’t bos; envoyer au fond, naar de kelder zenden; aller fusqu’au fond des choses, de dingen grondig doen (onderzoeken); il y a 20 brasses de fond, er staat 20 vadem water; de fond en comble, van de grond af, van onder tot boven, volslagen; sans fond, bodemloos; grondeloos.

< >