I. vermoeien, afmatten, verslijten, afdragen; bewerken [bodem], aanmaken [sla]; vervelen, lastig vallen;
II. zich afsloven; te zwaar belast zijn [v. balk]; zwaar werken [v. schip];
III. se fatiguer, zich vermoeien, moe worden; se fatiguer à marcher, zich moe lopen; se fatiguer de, genoeg krijgen van.