Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Être

betekenis & definitie

I. zijn, wezen, bestaan; zijn (als koppelww.); zijn (als hulpww.); hebben (als hulpww. v. d. wederk. ww.); worden (als hulpww. v. d. lijd. vorm); gaan (in de Passé); staan (ook: être debout), liggen (ook: être couché), zitten (ook: être assis), hangen (ook: être suspendu); être cinq, met z’n vijven zijn; cela est, dat is zo; il est, er is, er zijn; n'était la police, als de politie er niet was; n'est-ce pas?, niet waar?; je vous le disais, n'est-ce pas?, ik zei het u immers?; il n’est que de..., men behoeft slechts te...; j'ai été le voir, ik ben hem gaan opzoeken; il a été vite, hij is gauw terug, hij heeft het gauw klaargespeeld; et quand cela serait, en als ’t nu eens zo was; ce serait bien volontiers, mais, anders graag, maar; c’est que, dat komt doordat; c’est que je ne veux pas, moi!, ja maar, dat wil ik niet hebben; c'est que c'est difficile, ’t is wel erg moeilijk, hoor!; c’est qu'il l'a promis, hij heeft het zeker (namelijk) beloofd; je suis à vous, ik kom bij u, ik ben tot uw dienst; ce livre est à moi, dat boek is van mij; c’est à vous à l'avertir, u dient hem te waarschuwen; être à, bezig zijn met; être à écrire, aan ’t schrijven zijn; être une heure à écrire une lettre, een uur nodig hebben om een brief te schrijven; être à la conversation, ’t gesprek volgen; être à la joie, slechts aan vreugde denken; être au pain sec, droog brood eten; être de, zijn van; behoren tot; deelnemen aan; il en est, hij doet mee; hij is bjj de politie; il en est pour son argent, hij heeft zijn geld er bij ingeschoten; il en est de cela comme de, ’t is (gaat) daarmee als met; oü en êtes-vous?, hoe ver zijt gij (gekomen)?; hoe staat ’t met u?; nous n'en sommes plus là, dat hebben we achter de rug; dites-moi ce qu'il en est, zeg mij hoe de zaak staat; il n’en fut pas autre chose, het bleef daarbij; s’il en fut, als er ooit een is geweest; je m'en fus, ik ging heen; j’y suis, ik ben er; ik ben er achter; ik heb ’t begrepen; ik ben klaar; ça y est, klaar is ’t, klaar!, ’t is voor mekaar, ’t is gebeurd; je n’y suis pour rien, ik heb er part noch deel aan, ik sta er geheel buiten; puisqu'il y est, nu hij het daar toch over heeft, nu hij daar toch mee bezig is;

II. bestaan; werkelijkheid; wezen; l’Être suprème, ’t Opperwezen; êtres, plaatselijke gesteldheid, inrichting van een huis.

< >