Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

État

betekenis & definitie

staat, toestand, stand, rang; beroep, vak; opgave, overzicht, lijst; état civil, burgerlijke stand; état de choses, staat van zaken; état de grâce, staat van genade; état des lieux, beschrijving van de toestand van een perceel; état d’une question, stand van een zaak; état de santé, gezondheidstoestand; état de service(s), staat van dienst; état de siège, staat van beleg; état de situation, verslag; les États, de Staten; États de l’Église, Kerkelijke Staat; faire état de, waarde hechten aan; ophef maken van; zich beroepen op; rekening houden met, rekenen op, overtuigd zijn van; être dans tous ses états, zeer opgewonden zijn, te keer gaan; en état, gereed, in orde; en l’état, zoals het nu is, zoals ze nu zijn; être en état de, in staat zijn om, bij machte zijn om; cause en état, rechtszaak in staat van wijzen; en tout état de cause, hoe het ook zij; hors d’état de, niet in staat om.

< >