I. vestigen, oprichten, leggen [fundament], opslaan [kamp], plaatsen, aanbrengen, stichten; vaststellen [waarheid], staven; tot stand brengen, instellen [blokkade], invoeren [stelsel], aanstellen (tot), opmaken [rekening], opstellen, maken [vergelijking]; bezorgen [gezin], een betrekking bezorgen aan, uithuwelijken; il est établi gue, het staat vast dat;
II. s’établir, zich vestigen, tot stand komen, ontstaan, in zwang komen; s’établir en juge, zich als rechter opwerpen.