I. een draad steken in; aanrijgen, aan een snoer rijgen; doorboren, aan de degen rijgen; inslaan [straat]; aanschieten [broek]; zich begeven in [redenering], beginnen [toespraak]; bedotten, beetnemen, in de nek zien; enfileren, in de lengte beschieten; enfiler des perles, fig. de tijd verbeuzelen;
II. s’enfiler, aangeregen worden; in de degen van zijn tegenpartij lopen; naar binnen spelen [eten].