Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Dos

betekenis & definitie

rug; achterzijde; bovenzijde [v. tong]; avoir bon dos, een brede rug hebben; faire le gros dos, een hoge rug zetten; battre qn. sur le dos d'un autre, iem. zijdelings verwijten doen (door ze tot een ander te richten); courber le dos, buigen; mettre tout sur son dos, alles aan zijn lijf hangen; mettre qc. sur le dos de qn., iem. iets op de hals schuiven; se mettre qn. à dos, iem. tegen zich in ’t harnas jagen; n'avoir rien à se mettre sur le dos, geen kleren aan zijn lijf hebben; monter sur le dos de qn., iem. lastig vallen; tomber sur le dos de qn., iem. op zijn dak komen; dos à dos, met de ruggen tegen elkaar; à dos d'àne, op een ezel; de dos, van achteren, met de rug naar ’t publiek (gekeerd).

< >