I. ’t middagmaal gebruiken, eten, dineren [te ± 7 uur]; diner de, zijn middagmaal doen met; diner en ville, uit eten zijn (gaan); diner par coeur, niets te eten krijgen; de hond in de pot vinden;
II. middagmaal, diner; à l’heure du diner, op etenstijd.