tand; piek, bergtop; grosse dent, kies; dent de lait, melktand; dent de sagesse, verstandskies; avoir mal aux dents, kiespijn hebben; avoir son mal de dents, weer kiespijn hebben; avoir les dents longues, honger hebben; il n'y en a pas pour sa dent creuse, het kan wel in zijn nolle kies; avoir une dent contre gn., een wrok jegens iem. koesteren, gebeten zijn op iem., het niet op iem. voorzien hebben, de pik op iem. hebben; faire ses dents, tanden krijgen; déchirer à belles dents, gretig verslinden; fig. over de hekel halen; mordre à belles dents, gretig bijten; manger du bout des dents, met lange tanden eten, kieskauwen; rire du bout des dent, gedwongen lachen; parler entre ses dents, mompelen; avoir (tenir) la mort entre les dents, met de dood in de schoenen lopen; il n’a rien à se mettre sous la dent, hij heeft niets te eten; être sur les dents, bek-af, (dood)op zijn; mettre sur les dents, bek-afmaken, afbeulen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk