slag, stoot, schot, steek, houw, snede, schop, klap, por, ruk, duw, trek, schok, bons, klop, tik; vlaag; daad, streek; zet, worp; maal, keer; teug, slok; coup dáile, wiek-, vleugelslag; coup d'air, verkoudheid; coup d'archet, streek [op viool]; coup d’audace, stout stukje; coup d’autorité, doortastend optreden; coup de baguette, toverslag; donner un coup de balai, even schoonvegen; opruiming houden; donner un coup de barre, het roer wenden; een zwenking maken; coup de bâton, stokslag; coup de bec, pik; knauw; vinnige zet; coup de bonheur, gelukkig toeval, bof; coup de bourse, gelukkige speculatie; coup de bride, ruk aan de teugel; donner un coup de brosse, even opvegen; donner un coup de brosse à qn., iem. even af schuieren; coup de canif, snede met een zakmes; coup de canon, kanonschot; coup de chaleur, plotselinge hitte, zonnegloed; coup de chapeau, groet; coup du ciel, beschikking des hemels; coup de ciseaux, knip met de schaar; coup de cloche, gelui, bel; être sujet au coup de cloche, aan tijd gebonden zijn; coup de colère, vlaag van woede; coup de collier, ruk, krachtsinspanning; donner un coup de collier, eens flink aanpakken; coup de cornes, stoot met de horens; donner un de coude à, aanstoten; coup de couteau, messteek; coup de crosse, kolfslag; coup de dent, beet; knauw; coup de dés, worp met de dobbelstenen; waagstuk; jouer sa vie sur un coup de dés, zijn leven op ’t spel zetten; coup de désespoir, wanhoopsdaad; coup d'éclat, opzienbarende daad; coup d'encensoir, bewieroking; coup d'envoi, aftrap; coup d'épée, sabelhouw, degenstoot; coup d’épée dans l'eau, gescherm in de lucht; coup d'éperon, spoorslag; coup d'épingle, speldeprik; coup d’essai, proefstuk, proefneming; coup d'Etat, staatsgreep; coup de l'étrier, glaasje op de valreep; coup de fer, 't opstrijken (oppersen); coup de feu, schot; tijd van de grootste drukte [in keuken, winkel]; avoir un coup de feu, een beetje aangebrand zijn; faire le coup de feu, meevechten; coup de filet, vangst; coup de flèche, pijlschot; coup de force, gewelddaad, overrompeling; coup de fortune, gelukkig toeval, fortuinlijke onderneming; coup de foudre, donderslag; plotselinge verliefdheid; verbijsterende tijding; coup de fouet, zweepslag, aansporing; avoir un bon coup de fourchette, goed kunnen eten; coup de fusil, geweerschot; afzetterij [in restaurant]; coup de génie, geniale zet, geniale inval; coup de gosier, ’t slaan [vogel]; stemgeluid; gil; coup de grâce, genadeslag, nekslag; coup de griffe, slag met de klauw; knauw; coup de lance, lansstoot; coup de langue, stekelig gezegde; kwaadsprekerij; coup du lapin, genadeslag; coup de lime, vijlstreek; coup de main, overrompeling, overval; donner un coup de main, een handje helpen; coup de maître, meesterlijke zet; coup de marteau, hamerslag; avoir un coup de marteau, een slag van de molen weghebben; coup de massue, knotsslag; donderslag; coup de mer, slag-, stortzee; coup d'œil, blik, oogopslag; aanblik, gezicht; donner un coup d’œil, even kijken; avoir du coup d’œil, kijk op de dingen hebben; coup d’ongle, krab; coup de partie, beslissende zet; coup de patte, slag met een poot; knauw; donner un coup de peigne, even opkammen; coup de pied, schop, trap; donner un coup de pied jusqu’à, doorlopen tot; se donner des coups de pied, zich zelf in een ongunstig daglicht stellen; coup de pierre, steenworp; coup de pinceau, penseelstreek; coup de piston, zuigerslag; coup de plume, pennestreek; coup de poing, stomp, vuistslag; boksbeugel; zakpistool; coup de pouce, ruk met een duim; ’t afmaken; ’t valselijk doen overslaan van een weegschaal; coup de reins, krachtsinspanning; coup de sabre, sabelhouw; coup de sang, beroerte; coup de sifflet, stoot op een fluit; coup de soleil, zonnesteek; fig. ’t plotseling blozen; roes; coup de sonnette, ruk aan de bel; coup du sort, speling van het lot; noodlottig feit: coup de téléphone, telephonisch gesprek (bericht); donner un coup de téléphone à, even opbellen; coup de temps, schone gelegenheid; coup de tête, stoot met het hoofd; gril, onbezonnen daad; coup de théâtre, plotselinge ommekeer; verrassend nieuws; knaleffect; coup de tonnerre, donderslag; donner un coup de torchon, even opdweilen; coup de vent, rukwind, windvlaag; coiffé en coup de vent, met verwarde haren; entrer en coup de vent, binnenstormen; faux coup, coup manqué, misslag, misschot, misstoot; mauvais coup, gevaarlijke verwonding; misdaad; un coup monté, afgesproken werk; boire un coup, eens drinken, een glas drinken; water binnenkrijgen; il vous le donne en six coups, hij zet het u om de partij in zes slagen te winnen; hij zet het u om daarin te slagen:
être aux cent coups, geen raad meer weten; faire son coup, zijn slag slaan; avoir fait le coup, de schuldige zijn; faire coup double, met één schot twee stuks wild treffen; twee vliegen in één klap slaan; faire les cent coups (of een ander getal), dwaze streken uithalen; sans coup férir, zonder slag of stoot; frapper les grands coups, spijkers met koppen slaan; frapper des coups en l’air, vergeefse moeite doen; mettre aux cent coups, radeloos maken; monter un coup à, beetnemen; se monter le coup, zich zelf wat wijsmaken; tenir le coup, zich goedhouden; ’t bolwerken; à ce coup, ditmaal; à deux coups, met dubbele loop [geweer]; à tout coup, telkens; tout à coup, eensklaps, plotseling, opeens; après coup, achteraf, achterna; te laat; (tout) d’un coup, in eens; met één slag; du même coup, meteen, tegelijkertijd, te zelf der tijd; du premier coup, dadelijk; op slag; pour le coup, pour ce coup, ditmaal; sous le coup de, bedreigd met, getroffen door; strafbaar bij; il est sous le coup d'un soupçon, hij staat onder verdenking; coup sur coup, slag op slag; sur le coup de midi, op slag van twaalven; tué sur le coup, op slag gedood; encore un coup, nog eens; zie ook: épaule, Jarnac, pierre.