Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Chapeau

betekenis & definitie

hoed; kaplaken; bovendeel, deksel, kap, kop, hoedje [paddenstoel], schoorsteenkap, korst [pastei]; boogje; mijnader; chapeau à cornes, steek; chapeau bas, met de hoed in de hand; chapeaux bas!, hoeden af!; parler chapeau bas, onderdanig spreken; mettre son chapeau de travers, zijn hoed op één oor zetten; uitdagend optreden.

< >