Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Barre

betekenis & definitie

staaf, stang, baar [goud]; boom, balk, lat, spijl, staf; roer(pen), helmstok; balie, rechtbank; (maat)streep; doorhaling, schrap; barre fixe, rekstok; barres parallèles, brug [gymn. toestel]; barre d'appui, leuning [v. venster]; barre d'attelage, koppelstang; barre d'eau, vloedgolf; c'est une barre de fer, hij is onbuigzaam; barre de sable, zandplaat; homme de barre, roerganger; jeu de barres, overlopertje; or en barres, staafgoud; c’est de l'or en barre, fig. ’t is een goudmijn; verzekerde winst; ’t is een betrouwbaar persoon; avoir barres sur qn., vat hebben op iemand; tenir la barre, te roer staan, sturen; ne faire que toucher barres, maar even aanwippen.

< >