Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

waspit

betekenis & definitie

fabrieksmeid uit de Jordaan

In 1901 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Zie voor de verklaring het onderstaande citaat.

• ‘En dan die korte broek! Een kruis, meneer! Als je zooals ik, magere beenen had, moest je van iedereen wat slikken, en de waspitten waren nog de ergste. Die bleven brutaal als de beul, voor je staan, lachten je in je gezicht uit en vroegen: “Baas, waar koop je die kuitjes?”’ ¶ Justus van Maurik, Toen ik nog jong was (1901), p. 220. De schrijver verklaart de betekenis (‘waspitten: meisjes die op de waskaarsen-fabriek werken’) in een voetnoot.
• Of als er ’n strijk-inrichting uitgaat, ’n koffiepikkerij, waspitten de fabriek uitslieren, bleek en moe, en arm in arm, op trijpen toffels, donkere rokken van de breede heupen wijd, wit gejakt met roode kralen, bonte boezels, bloote hoofden, spuuglokje aan iederen kant... arm in arm de stad door zeulen, onder ’t galmen van zijn liedjes, dat de avondbuurtjes er vol lawaai van staan. ¶ Zelfkeur. Eerste bundel (1907), p. 171
• Sien, dè dochter, een waspit met spuuglokken, is van de fabriek weggebleven, omdat ze de Koningin wou gaan zien, en wordt door den directeur weggetrapt. ¶ Barbarossa, Barbarosserie (1914), p. 14

< >